Gelijkschakeling zelfstandigen- en werknemerspensioen: wat zijn de gevolgen voor uw IPT?
Het lage zelfstandigenpensioen: een oud zeer.
Zelfstandigen genoten altijd al een lager pensioen dan werknemers of ambtenaren. Dit is een historisch gegeven. Er is zelfs een tijd geweest waarin zelfstandigen die voldoende bestaansmiddelen hadden, omdat zij bv. een eigen woning hadden, geen of een zeer beperkt wettelijk pensioen genoten.
De correctiecoëfficiënt: de voornaamste reden van het lagere zelfstandigenpensioen.
In de loop der jaren is de berekeningsmethode van het wettelijk pensioen van zelfstandigen en werknemers grotendeels gelijk getrokken. Toch ligt het zelfstandigenpensioen nog steeds zoveel lager. Dit had zijn redenen...
Zelfstandigen betalen immers een lagere sociale bijdrage voor het wettelijk pensioen. Dit komt doordat de werkgever een sociale bijdrage betaalt voor het pensioen van de werknemer. Die storting door een werkgever ontbreekt uiteraard bij zelfstandigen. Dus vond de wetgever het gepast om een correctiemechanisme te voorzien.
Vanaf 1984 werd daarom de zogenaamde correctiecoëfficiënt ingevoerd, waardoor het inkomen dat voor de pensioenberekening van de zelfstandige in aanmerking wordt genomen, wordt verlaagd. Zo wordt het uiteindelijke pensioenbedrag dat de zelfstandige ontvangt ook verminderd.
De correctiecoëfficiënt is met de jaren wel lichtjes geëvolueerd:
Periode van het inkomen |
Coëfficiënt |
Tot 1983 |
Geen |
1983 - 1997 |
Verhouding werknemer / zelfstandige |
1997 – 2003 |
0,567851 voor inkomen < € 35.341 |
2002 - 2018 |
0,663250 voor inkomen < € 31.820 |
2019 - . . . |
0,691542 |
Een correctiecoëfficiënt van bijvoorbeeld 0,691542 betekent dat het proportioneel pensioen van een zelfstandige 30% lager uitkomt dan dat van een werknemer met een vergelijkbaar inkomen.
Het gelijkgeschakeld zelfstandigenpensioen: bravo, maar het wordt een uitgesteld feestje.
Het wetsontwerp dat op 3 juni 2021 werd aangenomen zorgt voor de afschaffing van die correctiecoëfficiënt. Hierdoor ontstaat een gelijkschakeling in de pensioenopbouw tussen werknemers en zelfstandigen. De nieuwe pensioenberekening wordt toegepast voor pensioenen die vanaf 1/1/2022 ingaan.
Bravo! Maar wil dit zeggen dat het pensioen van de zelfstandigen vanaf 2021 met 30% zal stijgen? Toch niet. Laat dus de feestslingers nog maar enkele jaren in de kast liggen. De inkomsten van vorige jaren waarop het pensioen wordt berekend blijven immers onderworpen aan de oude correctiecoëfficiënt. Lees: het pensioen van de zelfstandige wordt langzamerhand gelijkgetrokken aan dat van de loontrekkenden. En "langzamerhand" mag u echt wel letterlijk nemen. Pas binnen 45 jaar zullen een zelfstandige en een loontrekkende die hun loopbaan vandaag starten en eenzelfde loon aanhouden gedurende hun ganse loopbaan ook werkelijk hetzelfde wettelijk pensioen krijgen.
De impact op het aanvullend pensioen? Dit is nog onduidelijk.
Bij het bepalen van het maximaal op te bouwen aanvullend pensioenkapitaal via een IPT maken we gebruik van een berekening die we de "80%-regel" noemen. In die berekening wordt er rekening worden gehouden met het wettelijke pensioen. De regel is: hoe meer wettelijk pensioen er is, hoe minder aanvullend pensioen er kan opgebouwd worden. Omdat we het wettelijk pensioen nooit vooraf exact kennen, mochten we sinds 1987 een wel zeer pragmatische werkwijze toepassen (nota Massard, Circulaire nr. Ci.RH.243/376.395 dd. 04.02.1987 en het Wetboek Inkomstenbelastingen art. 59. § 1. 2° WIB92). Dit houdt in dat we tot op vandaag in plaats van het werkelijke pensioen een "GWP" of "Geraamd Wettelijk Pensioen" mogen gebruiken. Dit via een vereenvoudigde berekening op basis van een tabel van minimum- en maximumpensioenen.
Maar... het valt te verwachten dat als het werkelijke pensioen voor een zelfstandige stijgt, dat dan het geraamd wettelijk pensioen eveneens stijgt. En dit zou als gevolg kunnen hebben dat het maximaal op te bouwen aanvullend pensioen zal dalen. De impact is op dit moment moeilijk in te schatten, want dit hangt af van bijkomende regelgeving die we de eerste maanden verwachten. Wat zijn bijvoorbeeld mogelijke scenario's?
- Gaan we naar een zachte aanpak?
Behouden we de huidige berekening, waarbij in de tabel het GWP van de zelfstandigen jaarlijks een beetje gecorrigeerd wordt in de richting het GWP van de loontrekkenden? Dit zou een graduele overgang betekenen. - Of gaan we voor de harde aanpak?
Waarbij de fiscus nu al zal uitgaat van het GWP van de loontrekkenden? De opbouw van een (aanvullend) pensioen is immers een lange-termijn project... waarom dan niet uitgaan van de toekomstige realiteit? Dit zou een abrupte overgang betekenen. - Of wordt het een slimme aanpak?
Zo zou er kunnen gebruik gemaakt worden van de schattingen van het wettelijk pensioen zoals die nu al in MyPension te zien zijn. Maar wat als die schatting niet beschikbaar is in MyPension? Bijvoorbeeld een gemengde loopbaan waarbij de schatting nog niet volledig is door het ontbreken van een schatting van het ambtenarenpensioen? En wat bij een wissel van sociaal statuut? Het zou kunnen dat u recent van loontrekkend naar zelfstandig statuut bent gewijzigd, en waar de schatting van uw wettelijk pensioen het eerste jaar nog uitgaat van een loontrekkende loopbaan. Vervolgens is er ook geen historiek van dergelijke schattingen aanwezig. Hoe kan je dan als burger bij een fiscale controle in - stel - 2024 aantonen dat het bedrag dat u in MyPension in 2022 had teruggevonden een bepaalde grootte-orde had? En tot slot. Kunnen wij als bemiddelaar - en ik verwijs naar de situatie met de RIZIV-contracten voor de medische beroepen - een volmacht krijgen van onze klanten om hun MyPension data te raadplegen? Zodat we onze zorgplicht naar behoren kunnen beoefenen. Kortom. Hoe indrukwekkend goed MyPension nu al is, desondanks lijkt de slimme aanpak op korte termijn een zeer lastig parcours... - Of gaan we naar een volledige "omwerking" van de fiscale 80%-regel?
Door een recent rapport van het rekenhof ligt de fiscaliteit van de aanvullende pensioenen vrij gevoelig. Uit statistieken blijkt dat door optimalisering van inkomsten van zelfstandigen via aanvullend pensioen een wel zeer ongelijke verdeling van opgebouwde reserve in 2de pijler ontstaat. Voor een kleine groep zelfstandigen gaat het aanvullend pensioen blijkbaar meer over vermogensaccumulatie dan over het aanvullen van een wettelijk pensioen. Op zich is hier niets mis mee als dit binnen de toepassing van huidige fiscale spelregels gebeurde. - Of komt er nog iets anders uit de bus?
De toekomst zal het uitwijzen. Hoe dan ook houden wij u als klanten op de hoogte van de verdere ontwikkelingen op dit gebied.
Een slotbedenking: het kind en het badwater.
Vooreerst. In tegenstelling tot wat het rapport het Rekenhof doet vermoeden, merken wij in onze praktijk relatief weinig van die enorme vermogensaccumulatie via de 2de pijler. Onze anekdotes zijn uiteraard geen data. Maar het is niet onze ervaring dat elke zelfstandige zonder probleem enorme pensioenkapitalen bijeen gespaard heeft op datum van zijn pensionering. Velen sparen minder dan wat grote groepen bedienden als groepsverzekering uitgekeerd krijgen. En de zelfstandige heeft met zijn gemiddeld wettelijk pensioen van € 911 per maand nog steeds een grote achterstand op de werknemer (gemiddeld € 1.267) en de ambtenaar (gemiddeld € 2.600 ). Zoals we hoger aantoonden zal deze ongelijkheid pas binnen enkele tientallen jaren weggewerkt zijn. Zelfstandigen stimuleren om aanvullend pensioen op te bouwen is hoognodig.
Ten tweede staan ook verzekeringsmaatschappijen niet langer in een rij aan te schuiven om gelijk welk spaarcontract binnen te rijven. Hun appetijt voor Tak21 polissen, kortlopende contracten, en contracten met kleine premies is laag tot onbestaand. Vraag en aanbod op mekaar afstemmen, en daarbij zorg dragen voor de klant is tegenwoordig specialistenwerk.
Daarbij aansluitend is het onderschrijven van een verzekeringscontract voor aanvullend pensioen al lang geen "five minute job" meer. Niet alleen omwille van de complexiteit, maar ook door de vele compliance verplichtingen waaraan - terecht - moet worden voldaan. Hierdoor moeten extra inspanningen geleverd worden door de verzekeraar, de bemiddelaar en niet in het minst door de eindklant. Dit is voor de eindklant vaak een drempel om aanvullend pensioen af te sluiten.
Tot slot merken we in de praktijk dat aanvullend pensioen voor een groeiende groep zelfstandigen niet aantrekkelijk genoeg is. Dit staat loodrecht tegen de gangbare perceptie over aanvullend pensioen. Dat niet aantrekkelijk genoeg zijn, vindt zijn oorsprong in diverse redenen, in het beste geval van administratieve aard, of omwille van tijdsdruk. Helaas steeds meer omdat zelfstandigen andere fiscaal interessante alternatieven worden voorgeschoteld. De IPT is fiscaal nog altijd zeer interessant, maar toch wordt gekozen voor alternatieven die misschien minder interessant zijn, maar die zich op korte termijn afspelen. Waar de IPT net een belofte inhoudt voor een verre toekomst, heeft het kiezen voor de korte termijn voor vele zelfstandigen een zeer belangrijk voordeel: het risico op een wispelturig fiscaal kader op lange termijn is daarmee van de baan. Ook dit is een belangrijke drempel voor het aanvullend pensioen. Daarmee leggen we de vinger op de wonde...
Om die kloof te overbruggen zou het aanvullend pensioen net fiscaal interessanter moeten worden dan het nu al is. Een tweede voorwaarde is dat het fiscaal kader waarin dit aanvullend pensioen zicht afspeelt, kristalhelder blijft, en op lange termijn verankerd wordt. Een aanvullend pensioen heeft immers een maatschappelijke rol te spelen. Het gaat over het beschermen van het gezin door het combineren van aanvullend pensioen met de nodige dekkingen bij overlijden en invaliditeit. En het gaat zeker ook over het behoeden van de volgende generatie voor de pensioenlasten van de huidige generatie.
Het is nu afwachten wat de eerstvolgende circulaire van de FOD Financiën zal vermelden. Life Experts zal dit zeker kort opvolgen en u op de hoogte houden.
Het badwater mag al eens ververst worden. Maar laten we het kind niet weggooien.